Met dank aan John Salemink voor de totstandkoming van dit artikel en Mark Meisner voor de geweldige foto’s. Wil je meer leren over Operatie Market Garden, WOII-motoren, of wil je de zwaarbevochten regio Arnhem-Nijmegen ontdekken? We hebben een route voor je samengesteld die je van Nijmegen tot voorbij Arnhem brengt langs een aantal van de belangrijkste punten en musea in de regio. Neem gauw een kijkje; ook leuk als je níet met WOII-motoren onderweg bent!
Het vergt een boel werk, maar rijden met een klassieker geeft motorrijden een hele andere dimensie. En rijden met een echte veteraan uit de Tweede Wereldoorlog, in volledig uniform, dát is misschien wel de ultieme vorm van leven in het verleden. John Salemink doet het al jaren, met veel plezier en toewijding. We gingen op pad met hem en een paar van zijn bijzondere WOII-motoren.
Enkele minuten lang staat John – in de brandende zon – de kickstarter van de Royal Enfield 350C op zijn mieter te geven, met slechts korte pauzes om de verzuring van zijn rechterbeen wat te verzachten. “Het blijft lastig met dat Engelse spul. Loopt hij eenmaal, dan doet hij het als een zonnetje. Maar het aantrappen is vaak een crime.” Het is iets over drie op deze tropische dag in augustus. Mijn telefoon geeft aan dat het rond de 37 graden Celsius is. “Zullen we anders even in de schaduw van die boom gaan staan, John?” vraag ik de Groninger, die zich voor de gelegenheid alvast gekleed heeft in een authentiek Engels uniform, met een pispothelm behangen met camouflage op zijn hoofd. Met mijn hand maak ik een gebaar richting een smal boompje dat vijf meter achter wat schaduw opwerpt. “Nuh, niet nodig. Hij doet het zo wel.”
Als hij de choke dichtschuift en nog tweemaal trapt, klinkt er eindelijk geluid uit de knalpot van de olijfgroene Enfield. De klappen van deze bijna zeventig jaar oude 346cc-machine echoën tegen de muren van de Oude Kerk in Oosterbeek, waar we aan de overkant van de weg hebben afgesproken met John voor deze fotosessie. Met het schaamrood lichtjes op mijn wangen, aanschouw ik hoe John de Britse machine in zijn eerste versnelling trapt en de weg opstuurt. Het geluid is rauw en erg luid, dus vrees ik dat deze fotosessie slechts van korte duur zal zijn als de buren zich komen melden. Dat is iets wat ik met mijn achtergrond als motorjournalist wel vaker heb meegemaakt. Maar voor WOII-motoren gelden andere regels.

Alles voor de foto
Wanneer John de Enfield voor de tweede keer langs de kerk stuurt die als achtergrond voor de foto dient, komen er twee mensen vanachter de kerk richting ons toegesneld. Ik maak me even zorgen, maar zie dan dat één van hen een camera in zijn handen heeft en richting de straat richt om de gecamoufleerde motorrijder op foto vast te leggen. Niet veel later komt ook een buurtbewoner met glunderende ogen kijken naar het schouwspel, alsof hij niets liever voorbij ziet komen dan dit soort WOII-motoren. “Komt het toch nog goed”, steek ik fotograaf Mark toe met een knipoog.
Wat voor een gevoel dat geeft, om in volledig uniform op zo’n veteraan rond te rijden? John: “Eigenlijk doe ik dat niet vaak meer; op pad gaan met WOII-motoren. Vroeger heb ik dat wel veel gedaan en heb ik zelfs in filmopnames gezeten. Nu wil ik met name de manier waarop men in ‘44 gekleed ging en hoe men zich verplaatste uitdragen. In die hoedanigheid geef ik ook ‘battlefield tours’. Daarmee wil ik zoveel mogelijk mensen uitleg geven van wat er gebeurt is. Van collega’s tot en met – en met name – de jeugd. Daarbij leg ik de nadruk op het feit dat we zuinig op onze vrijheid moeten zijn.”

‘Keep it rolling’
Met het grootste gemak gooit John een aantal keer het stuur van de veteraan om, zodat hij opnieuw langs de kerk op kan rijden. Als fotograaf Mark het beeld ‘heeft’, en hem een seintje geeft dat hij naar de kant mag komen, ronkt de Enfield richting de stoep. Na een korte pauze rijden we, met de kofferbak van Marks hybride Japanner wagenwijd open, richting Heveadorp. Nog zo’n ‘Airbornedorp’ als Oosterbeek. Terwijl Mark op zijn buik in zijn eigen kofferbak ligt, rijden we met een gangetje van 40 kilometer per uur richting het kleine plaatsje, dat tegen de stuwwal aan de noordkant van de Nederrijn is opgetrokken. John rijdt haast op de trekhaak van de Toyota – alles voor een gave foto. Normaal zie je hier in Heveadorp op veel plekken fier de Airbornevlag wapperen in de wind, maar vandaag zien we er slechts eentje in de verte, hoog in de vlaggenmast bij een villa in het bos. Jammer voor de foto, maar geen ramp als je toch eigenlijk alleen maar oog kan hebben oor dat geweldige materieel van John. Dan maar weer terug naar Oosterbeek, om ook met die andere motoren die John heeft meegenomen nog wat foto’s te maken in deze omgeving.
Een stopbord moeten we al rollende passeren, want iedere keer dat John de koppeling van de Enfield moet inzetten – of de motor onder een bepaald toerental dipt – loopt hij kans dat de senior niet meer wil starten. “Dat komt onder meer doordat er kurk gebruikt is tussen de versnellingsbak. Dat ‘werkt’ en moet soms even afkoelen om weer te functioneren zoals gewenst.” Één van de zwaktes van deze motoren, en ook een reden dat de communicatie tijdens operatie Market Garden – die voor een groot gedeelte door middel van koeriers op deze WOII-motoren gedaan werd – niet optimaal verliep.

Terug naar de roots
Het is geen toeval dat John zo verknocht is aan die WOII-motoren (ja, hij heeft namelijk ook jeeps en wat al niet): hij is een kind van deze regio. John: “Mijn vader woonde ten tijde van de slag om Arnhem hier, in Oosterbeek, samen met zijn ouders en zussen. Tijdens de slag zelf dook de familie onder bij de fraters. Na de gevechten moesten zij op last van de Duitsers het dorp verlaten. Ze zijn toen lopend in de Harskamp (net boven Arnhem) terechtgekomen en daar gebleven tot half 1945. Bij terugkeer bleek de ouderlijke woning compleet afgebrand te zijn, terwijl deze de aanvankelijke slag had overleefd. Waarschijnlijk is dit gebeurd tijdens de tweede slag om Arnhem, in april 1945. Ondanks dat er weinig over gesproken werd bij ons thuis, was mijn interesse er al op vrij jonge leeftijd. Zo was ik bloemenjongen bij de jaarlijkse herdenkingen op het kerkhof, schreef ik er werkstukken over op school, ging ik elk jaar naar de heide en liep ik dit jaar de Airborne Wandeltocht voor de 52ste keer. Daarnaast ben ik al op jonge leeftijd begonnen met sparen om dit soort voertuigen te kunnen bezitten en besturen.”
Na een korte rit komen we in Renkum aan. Johns bezieling voor het materieel en zijn roots komen hier bijna letterlijk samen; hij werd geboren in Renkum. We parkeren de auto’s langs de Telefoonweg, recht achter eethuis ‘Airborne’ – hoe kan het ook anders. In de velden ten noorden van dit dorp liggen een aantal van de landingsplaatsen die werden aangewezen voor operatie Market Garden om gebruikt te worden om troepen en materieel te droppen. De gehele operatie Market Garden behelsde veel meer dan enkel de inname van Arnhem. Het plan was om de drie hoofdrivieren van Nederland over te steken vanuit het zuiden, om zo vanuit Nederland gemakkelijk door te kunnen stoten naar het achterland van Duitsland en zo Berlijn. Nederland werd hiervoor gekozen, omdat de Duitse verdediging hier gemakkelijker te verslaan zou zijn vanwege een geringe inzet van mankrachten en gespecialiseerde divisies.
Hoewel het ook hier lastig zou zijn om de vijand te overrompelen en zo te beletten dat belangrijke bruggen opgeblazen zouden worden, zou die missie op andere plekken – zoals in het Ruhrgebied – stukken lastiger worden. Het moest en zou daarom hier gebeuren. Om de bezetter van zijn à propos te brengen, werden paramilitaire troepen ingezet om extreem ver achter het slagveld gedropt te worden en zo alvast de inname van Arnhem in gang te zetten. Daarvoor waren snelle, slimme voertuigen nodig. Het probleem is dat deze eigenlijk niet gedropt kunnen worden. Nou ja, jeeps en tanks dan niet. Als de kattenbak van Johns sedan opengaat, komt een van de wonderlijkste militaire voertuigen tevoorschijn die specifiek voor dit scenario in gebruik werd genomen: een Excelsior Welbike.
Knetterend tussen de heide
In wollen(!) uniform staat John inmiddels paraat voor de volgende reeks foto’s. Mijn telefoon leest dit keer 39 graden Celsius. “De blouse laat ik even voor wat het is, veel te warm.” Met een paar klikkende geluiden zet John het zadel op hoogte en vouwt hij het stuur omhoog. De Welbike is in feite namelijk een vouwfiets die eenvoudig ingezet kon worden door paramilitaire troepen. Alsof de volwassen kerel op een uit de kluiten gewassen loopfiets zit, probeert hij de machine in beweging te krijgen. Terwijl hij het stuur van het 98cc-machientje een zet geeft en op het zadel neerploft, stept hij met zijn voeten mee om de motor aan te lopen.
Dat gaat alleen niet op het gortdroge olifantenpaadje dat hier langs de parkeervakken ligt. Er is veel te weinig tractie om het achterwiel te laten draaien en zo genoeg compressie op te bouwen om het blok in gang te zetten. “Ik probeert het wel even op de weg, ik heb het kenteken toch achterin liggen.” Nogmaals hetzelfde trucje, maar nu met vast asfalt onder het kleine skelterwiel, zorgt voor een grote blauwe pluim rook en een knetterend geluid. Het leeft. Voor de foto duiken we even een veld in waar geen borden van natuurbeheerders zijn gezet, om de Welbike in zijn historische habitat te zien.
Hoe zit dat met dat kenteken John? “Haha, ja daar moesten ze zich bij de RDW ook even voor achter de oren krabben. WOII-motoren kwamen er wel eens, maar zo’n Welbike hadden ze nog niet ieder gezien. Uiteindelijk heb ik er wel een registratie voor gekregen, waardoor ik er nu tijdens evenementen daadwerkelijk legaal mee op de openbare weg mag rijden.”
“Rij maar even tot dat paaltje daar, en draai dan om. Dat is goed genoeg voor de foto.” zegt fotograaf Mark tegen John, in de schaduw van een klein boompje. Maar als John bij dat paaltje aankomt, valt de Welbike stil. En als hij het motortje op het straatasfalt weer aan heeft gekregen en terug gaat voor een nieuwe poging, gebeurt het weer. Het mulle zand zorgt ervoor dat John te veel moet afremmen. Het toerental van de lichte tweetakt is dan niet toereikend genoeg om de motor draaiende te houden, en slaat dus met een laf geluid af. Meteen één van de problemen waar de Britten ook mee te maken kregen tijdens de landingen. “En er zijn nog veel meer van dat soort euvels om op te noemen hoor. De operatie liep serieuze vertraging op doordat materieel op verkeerde plekken werd gedropt of, zoals je hier kunt zien, niet werkte zoals bedacht.”

Exclusief wereldje?
Op de vraag of al die lagen van authenticiteit (kleding, onderdelen, inzetgeschiedenis etc.) het een kritisch of gesloten wereldje maakt, kan John kort antwoorden: “Ik heb dit inderdaad vaker gehoord. Sterker nog: als je lid wil worden van KTR (Keep Them Rolling, red.) moet je jouw voertuig laten keuren. Tijdens die keuring worden punten gekoppeld aan de ‘echtheid’ van het voertuig. Erg gesloten is het wereldje echter niet; iedereen is welkom. Maar ik kan me wel voorstellen dat de jeugd niet het budget heeft om een motor of zo te kopen gezien de prijzen die steeds hoger oplopen.”
Verzamelaar
John rijdt met name met Brits materiaal dat gerelateerd is aan de 1st Airborne divisie, de divisie die in of rondom Renkum landde. Daar zitten ook WOII-motoren bij die nooit Renkum gezien hebben, zoals zijn 350C, maar die dus wel door deze divisie ingezet zijn. Het opbouwen van een verzameling werkende- en historisch kloppende voertuigen als die van John, kan jaren duren. Waar je moet beginnen? “Ik heb deze WOII-motoren in de loop der jaren via-via kunnen kopen, met name in het buitenland zoals in het Verenigd Koninkrijk. Sommige van die machines waren in redelijke staat, maar andere waren erg slecht onderhouden. Die moesten compleet uit elkaar. Tja, en dan begint het speuren naar onderdelen op beurzen in binnen- en buitenland. Ik ben met de restauratie van mijn Royal Enfield Flying Flea toch wel anderhalf jaar lang bezig geweest.”
De Welbike is Johns favoriet van de WOII-motoren die hij vandaag meegenomen heeft. “Dat ding doet het altijd, en ik gooi ‘m zo achterin de auto. Ik heb daar veel kilometers mee gemaakt. Ik ben er ook vaak mee op de heide geweest en heb er de ‘Race to the Bridge’ mee gedaan.”
De machine waar hij vandaag echter het zuinigst mee omgaat, is zijn Royal Enfield WD/RE ‘Flying Flea’. Nadat we ons bij een monumentje hebben verzameld met een aantal droppingsbuizen (bussen aan parachutes waarin materiaal zoals radio’s gedropt werd) en een artilleriestuk, trekt John zijn Flying Flea uit de aanhanger. “Hij is pas geleden gerestaureerd, hij rijdt alleen nog niet denk ik. Daarbij is de benzine zo te ruiken… rot. Deze verduisterkap voor de koplamp heb ik moeten laten maken, die zijn haast niet meer te vinden. Verder is hij helemaal origineel.”

Een knap stukje verzet
Die ‘Flying Flea’ maakt het trio WOII-motoren dat John vandaag heeft meegenomen compleet. Het is tevens de machine die schrijver dezes het meeste doet. Dat komt mede door de bijzondere geschiedenis van de Flea. Deze Royal Enfield is namelijk in feite een ietwat omgebouwde versie van een Nederlandse creatie. Een creatie naar de hand van Joop van Heusden – ook wel ‘Motor Joop’ genoemd. Van Heusden was werkzaam voor de firma Stokvis in Rotterdam in de jaren voor de oorlog, een motorzaak bekend in nagenoeg het hele land.
Stokvis’ paradepaardje was de DKW RT 125, een zogenaamde ‘onder-de-zestiger’. De ‘onder-de-zestig’-klasse was in de jaren dertig wat wij anno nu kennen als de A1-klasse: de lichtste klasse motoren. Vanwege dat lage gewicht (onder de zestig kilogram) en vermogen, hoefde je geen persoonlijke belasting te betalen om met deze motoren te rijden. Dat financiële voordeel zorgde ervoor dat de RT 125’s als zoete broodjes verkocht werden. Maar toen de NSDAP in Duitsland de macht greep veranderde dat snel. Duitse bedrijven mochten geen zaken meer doen met Joden. Een probleem voor de firma Stokvis, want de familie was Joods. Zonder die warme DKW-broodjes droogde de geldstroom snel op, dus werd techneut Joop van Heusden ingezet om een oplossing te zoeken.
Van Heusden kende de RT 125 van voor tot achter. Hij reed er niet voor niets betrouwbaarheidswedstrijden mee, wat we nu als enduro’s zouden kennen. Had je een gek probleem met je RT 125, dan wist Joop raad. Het was dan ook om die reden dat Joop gevraagd werd om tekeningen te maken van een ‘nieuwe’ motorfiets, die de DKW RT 125 kon evenaren. Of beter nog: aftroeven. Binnen de kortste keren had Joop de tekeningen klaar en reisde directeur Stokvis af naar de Royal Enfield-fabriek. Daar werd men het al gauw eens en binnen de kortste keren werd een eerste model gefabriceerd: de Royal Baby. In feite was dit één van de vroegste vormen van verzet tegen de nazi’s.
De daadwerkelijk toepassing van zijn ‘verzet’ tegen de Duitser maakt Van Heusden zelf nooit mee. Bijna een jaar voordat zijn ‘baby’s’ gedropt worden rondom Arnhem, wordt Van Heusden getroffen door een Duitse kogel. Naar verluidt zou hij een stopteken genegeerd hebben. Een dag later overlijdt hij, op 1 november 1943.
Vliegende vlo
Tot een verkoopsucces van deze Nederlands-Britse creatie komt het niet. De wereld staat immers aan de vooravond van de grootste oorlog in haar geschiedenis en de Britse industrie wordt in stelling gebracht om de oorlogsmachine te voeden. De Royal Baby wordt door het oorlogsministerie geselecteerd als een potente machine om in te zetten voor de net opgerichte Airborne-divisies, juist vanwege zijn betrouwbare achtergrond (want Duitse gründlichkeit) en zeer lage gewicht. Perfect om te droppen. Vanwege zijn vlooiengewicht (John: “Til ‘m maar eens op!”) en toewijzing tot de vliegende brigades, wordt dan ook zijn bijnaam bedacht: de vliegende vlo. Nu is het een redelijk zeldzame verschijning onder WOII-motoren.
“Ik ben er erg blij mee dat ik deze motor heb weten te vinden, mede vanwege zijn inzet hier rondom Renkum.” vertelt John, als hij – met zijn handen in zijn zij – de machine in zich opneemt naast het plateau waarop de 25-ponder houwitser prijkt. Een mooi plaatje, dat des te mooier wordt hoe meer je over de geschiedenis leert.

