Is je honger naar avontuur nog niet gestild? Deel 4 van Toms reis door de Himalaya lees je hier.
Op weg naar een oud koninkrijk hoog in de Himalaya, ontdek ik - samen met mijn vader - de lelijke en mooie kanten van India. Geheel in stijl, per Royal Enfield Bullet.
Deel twee gemist? Die lees je hier: Per Bullet naar Ladakh – deel 2
Op een mega drukke hoofdweg slaan we rechtsaf en rijden we ‘even’ omhoog via een onverhard pad vol uitgesleten haarspeldbochten. De lichte Bullet heeft het er voelbaar zwaar mee. Maar omdat stilvallen op een helling met een stijgingspercentage van zo’n beetje 25 procent ook niet wijs is, ploeteren we door. Reisgenoot Gerard gaat door zijn koppelingskabel en komt stil te staan. Wij zweten onverminderd door om, duizend hoogtemeters verder, het plaatsje Sarahan te ontdekken. Het is even sporten om er te komen, maar het is het waard. Middenin het dorp staat de Bhimakali-tempel, een enorm bouwwerk dat grotendeels is opgetrokken uit hout.
We parkeren de motoren voor de deur en mogen, tot onze verbazing, onze tassen mee naar binnen nemen. Hier slapen we vannacht, in de vertrekken die eigenlijk gereserveerd zijn voor monniken op bedevaart. Een surreële ervaring om, achter de dikke houten deuren, ineens een paar honderd jaar terug in de tijd te gaan.

Van de berg/motor af
De volgende dag zijn we alweer vroeg uit de veren. Mede omdat een gelovige al rond een uur of 4 tegen de bel ramt bij het betreden van de tempel. Dat is geen deurbel zoals wij ze kennen overigens. Het is een kleine bel die je met je hand een slinger geeft om God Bhimakali te verwittigen dat er bezoek is. Wel zo fijn om te weten dat je gebed niet aan dovemansoren gericht is. Als ik net weer een soort van slaap, klinkt er uit de schelle speakers in de houten torens muziek, om de dag te verwelkomen. Het is inmiddels acht minuten over vier.
Hetzelfde eind dat we de vorige dag omhoog zijn gereden, mag in alle vroegte afgedaald worden. Hoewel het uitzicht over de nevelige bergtoppen aan de overkant van de vallei prachtig is, heb ik echt geen tijd om ervan te genieten. Althans, niet zonder op mijn snufferd te landen. Iets wat medereiziger Frank helaas wel doet. Hij komt lelijk ten val naast zijn Bullet met wat zere ribben als gevolg. Daarbij wil de motor niet meer lekker lopen. Als we verder afdalen en bij de hoofdweg uitkomen, wordt eerst eens goed gekeken naar Frank en zijn motor.
Langs die hoofdweg zien we hoe een Indiase rijinstructeur in een Suzuki Alto tjokvol jongeren, lesgeeft aan de jonge knaap die in de bijrijdersstoel zit. De instructeur nog in de bestuurdersstoel, de jongen het stuur hanterend vanaf de bijrijdersstoel. Dat zou iets met aansprakelijkheid te maken kunnen hebben, verklaren we het maar. Geen wonder dat er hier als gekken gereden wordt.

Langs de Chinese grens
Hoewel we vroeg vertrokken zijn, hebben we door die vervelende valpartij al flink wat vertraging opgelopen voor we echt kunnen beginnen aan de 200 kilometer die vandaag op de planning staan. Dat lijkt voor Nederlandse standaarden niets, maar we gaan vandaag hoog de Himalaya in – daar waar de wegen alles behalve eenvoudig te berijden zijn. Daarbij moeten we in een stadje ook nog een vergunning aanvragen. We komen namelijk steeds dichter in de buurt van de Chinese grens. Aangezien India niet ver van hier met Pakistan én China al jaren in een soort koude oorlog is verwikkeld, is het niet gek dat men goed in de gaten wil houden wie zich in deze regio begeeft.
De vergunning is relatief rap geregeld waardoor we verder kunnen. We rijden over de Hindustan Tibet Road, aangegeven met geel geschilderde bermstenen die op tactische plekken zijn neergezet. Dit is nagenoeg de enige weg in het zeer stoffige gebied. Van de groene begroeiing is al lang geen sprake meer, laat staan van de klamme luchtvochtigheid. Het enige wat we hier langs de weg zien zijn rotsen, stof, bruine beekjes en evenzo bruine rivieren. Na een lange dag rijden, bereiken we eindbestemming Nako met zo’n vier uur vertraging. Iedereen is murw door de lange en intense dag onder de warme zon. De laatste paar kilometer richting het dorpje zijn echter hemels. Een strak blauwe lucht, voor het eerst bijna geen enkele berg om ons heen die het zicht belemmert en in de verte het dorpje dat volhangt met de typische Tibetaanse vlaggen. Hét teken dat we dichter en dichter bij het Boeddhistische, oude koninkrijk van Ladakh komen.
Nako
Pa springt na deze lange dag direct onder de douche omdat hij voor vandaag ‘klaar’ is. Ik heb echter andere plannen. Zo goed als het kan, haast ik mij de berg op met mijn fotocamera. Nako ligt op meer dan drie kilometer hoogte, waardoor er hier veel minder zuurstof in de lucht zit. Hoewel het in alle informatie die ik over hoogte gelezen heb genoemd wordt, verwacht je het gek genoeg niet dat je ineens zó’n moeite hebt om een relatief klein stukje bergop te rennen. Als de zon nog net zijn laatste paar stralen over de bergpiek in de verte werpt, kom ik bij een tempeltje waar een grote metalen cilinder rondbewogen wordt door de wind. Met verschillende schijven en metalen staven tikt de cilinder zo – zachtjes – tegen bellen die rond het bouwsel hangen. Na een paar keer klikken met mijn camera, is de zon definitief verdwenen achter de berg. Voldaan en zeer moe wandel ik terug naar beneden.
Nako is supertoeristisch voor de grootte van het dorp. Vanuit ons hotelraam kijken we echter neer op een veld dat nog bewerkt wordt door de lokale bevolking. Het heeft iets geks. Weer lijkt het of we een paar honderd jaar terug in de tijd zijn gegaan. Hier slapen we voor het eerst ‘op hoogte’. De hoogtemeter in het horloge van pa – dat hij speciaal kocht voor dit soort feitjes – leest 3.655 meter. Dat is ongeveer 140 meter lager dan het puntje van de Großglockner in Oostenrijk.

De mummie
De volgende dag rijden we richting Kaza. Inmiddels drink ik zo’n 4,5 tot 5 liter water per dag, om in de komende dagen geen last van hoogteziekte te krijgen. Iedere stop die we maken benut ik dan ook graag om mijn blaas te ontlasten. Als we bij een tempel stoppen maak ik dan ook eerst dankbaar gebruik van de tijd door zo’n plaspauze in te lassen. Niet wetende dat we daarna een rondleiding krijgen bij een mummie. Misschien niet zo sjiek.
Dit gebied is blijkbaar zó droog, dat monniken die de bergen beklimmen om daar te sterven vele eeuwen lang geconserveerd blijven. Precies daar waar ze gestorven zijn, tegen de berghelling. Zo worden het mummies in kleermakerszit. De mummie die in deze tempel tentoongesteld wordt, is zo’n 650 jaar oud. Dat vertellen wat Indiase toeristen die een bordje voor ons vertolken. Informatie die toch beter binnenkomt met een lege blaas.
Mechanische trammelant
De weg naar Kaza is hobbelig en koud. We rijden zelfs een keer door wat sneeuw. Franks motor loopt sinds zijn val vanaf Sarahan nog steeds niet lekker. Dat verbetert niet als de zuurstofhoeveelheid steeds lager wordt, des te hoger we komen te rijden. Maar er is meer trammelant. Zo verliest één van de motoren onderweg zijn volledige uitlaatdemper, breekt pa in een kuil met een hoorbare ‘knak’ zijn kroonplaat (al kan hij er nog kalm aan mee doorrijden) en ontdekken we een flinke scheur in het frame van één van de andere reisgenoten.
‘Het is nog maar zestig kilometer’, zegt chef de mission Manzoor bemoedigend vanuit de volgauto. Dit, om aan te geven dat hij geen zin heeft om er à la minuut iets aan te gaan repareren. Toch weten we hem te overtuigen dat het misschien tijd is voor wat laswerk. Doorslaggevend is de korte demonstratie die we hem geven van de scheur die ineens ruimte biedt voor het topje van je pink als de motor van zijn jiffy gehaald wordt en het gewicht van een volwassen, Nederlandse kerel moet dragen.

Langs de kant van de weg wordt een metaalbewerker gevonden die – met een zonnebril die fungeert als laskap – binnen tien minuten het frame van de Bullet gerepareerd heeft. Nu we er toch zijn, laten we meteen de andere motoren even nalopen. Na die inspectie mogen nog drie motoren bij het lasapparaat geparkeerd worden. De kroonplaat van pa’s motor moet in zijn geheel vervangen worden, een klusje dat pas vanavond bij het hotel geklaard kan worden. Daar liggen namelijk ook wat benodigde onderdelen opgeslagen. Met aangepast tempo rijden we verder over een verder relatief ‘goede’ hoofdweg.
De oude monnik
Dat we Kaza binnenrijden is onmiskenbaar. De lokale bevolking heeft de plaatsnaam enorm groot tegen de rotswand aan de overkant van de vallei uitgeschreven met witte stenen. Hier blijkt dat het nog niet gedaan is met de mechanische trammelant. De pompen van het lokale tankstation van Indian Oil blijken kaduuk. We besluiten het in de ochtend weer te proberen en rijden naar The Old Monk, ons hotel voor de nacht. Daar is het tijd om de motoren nog verder na te lopen en uit te rusten. Met name voor Frank prettig, die bij zijn val vanuit Sarahan zijn ribben overduidelijk gekneusd heeft.
Wij en de motoren hebben het nodig, zal morgen blijken. Dan krijgen we het écht voor de kiezen.


Vind het een prachtig avond tuur
Wat een geweldige reis! En mooie foto’s
Boeiend en erg interessant, ook omdat je problemen naast belevingen verteld.
Tip: maak de foto’s aanklikbaar, zodat ik een grotere versie op mijn scherm kan bekijken.
Goeie tip Frans, daar gaan we mee aan de slag!
Ha Tom,
Goed verhaal.
Ik denk, ik ken die vent met die uitlaat achterop…..
Heb de hele trip weer herbeleefd!
Super.
Leuk om van je te horen Onno, ik heb er ook met veel plezier aan teruggedacht!