Volgende week vrijdag komt deel twee van Peter zijn reis door Polen online, zet daarom 30 oktober in de agenda!
Na een paar slingers doemt achter de bomen een oude boerderij op. Wonen hier nog mensen? Ja dus. Een vrouw kijkt verbaasd op, spelende kinderen zwaaien. Het voormalige Pruisische rijk is dun bevolkt, arm, maar rijk aan mogelijkheden voor offroaders.
Wie door het platteland van het Poolse West Pommeren rijdt, zal zich verbazen over de uitgestrektheid van het land. Er zijn hier en daar stadjes, er zijn veel piepkleine dorpjes, maar daartussen vooral veel bos en heide. Er zijn redelijk wat asfaltwegen, maar de meeste bevinden zich in erbarmelijke staat. Met een kort geveerde circuitmotor ga je in dit land weinig lol hebben, dat is snel duidelijk.
Hoewel de grotere steden er best mondain uitzien – met grote autoshowrooms en supermarkten – is het land duidelijk niet een van de meest welvarende. Polen was sinds 1944 communistisch, maar is dankzij opstanden onder leiding van vakbondsleider Lech Walesa in 1990 democratisch geworden en sindsdien omgevormd van een centraal geleide economie naar een markteconomie. Zo rondkijkend vraag je je af of het land er veel mee is opgeschoten.

Pruisen
Apart is dat Polen lang niet heeft bestaan. De Poolse staat schijnt in 966 te zijn ontstaan, maar werd in 1795 verdeeld tussen Rusland, Oostenrijk en Pruisen, waarvan de roemruchte Otto von Bismarck zich hier vestigde. Daarna werd het land in 1918 weer werd “heropgericht”.
West Pommeren, het stuk dat aan Duitsland en de Oostzee grenst, behoorde dus aan de Pruisen en dat is hier en daar nog te zien aan de bouwstijl van sommige fraai gemetselde huizen. Een schril contrast met de saaie, met cement afgesmeerde blokkendozen uit de Sovjettijd, die er ook nog altijd zijn. En met het enorme kasteel Podewils van Krag (Krangen in het Duits), dat we tegen komen als we voor de eerste keer met onze offroads de bossen uitkomen.
Krag ligt 10 km boven Polanow en heeft een gigantisch, wit kasteel, dat tegenwoordig een hotel is. Vroeger was het van de familie Podewils, vandaar de naam. Het slot dateert uit de 15e eeuw en kijkt uit over een prachtig meertje, waarin hier en daar ook nog wordt gezwommen. Zij liever dan ik, denk ik, als we terug de dennenbossen in duiken. De paden zijn kurkdroog, maar redelijk begaanbaar.
Totdat Rainer, onze tourgids, ons via wat meertjes naar een leuk, lieflijk riviertje leidt. Daar moeten we overheen, maar de mogelijkheden zijn beperkt. Er is een houten brug, maar die ziet er niet uit of die nog een motorfiets kan dragen. Zelfs geen PW50. Hij haalt de overkant zelf ook niet meer, dus proberen is zinloos. We volgen het riviertje naar een spoorbrug, waar we via een voetpad kunnen oversteken.

Buiten spelen
Aan de overkant verandert het landschap. Wat ik tot nu toe heb gezien van Polen is vrij vlak, maar hier wordt het toch wat glooiender, met grote, dorre grasvelden, waar het zand hoog opstuift achter het achterwiel. Even later komen we hetzelfde riviertje weer tegen, ook nu met een houten brug die te gammel is. Gelukkig is het water niet diep en kunnen we er doorheen. Dat is toch het mooie van een enduromotor, die kan zoiets!
Zo kom je ook op plaatsen waar je anders niet komt. Zoals kleine, bijna van de wereld afgesloten dorpjes van anderhalve boerderij en verder niets. Aan de stapels hout te zien stoken ze er geen gas. Zouden ze wel elektriciteit hebben? En WiFi? Waarschijnlijk niet. De kinderen spelen namelijk nog buiten en zwaaien, terwijl de boerin, met een rok over een broek en daaronder rubberen laarzen, argwanend staat te kijken naar die idioten die hier op moderne brommers langs razen.

Spoorzoeken
Ze spreken hier ook geen woord over de grens, zo merk ik als ik op een straathoek iets te lang sta te fotograferen en de groep kwijtraak. De afspraak is dat je bij elke bocht wacht op je voorganger, maar blijkbaar denkt mijn voorganger dat hij de laatste is. Ik kom op een T-splitsing waar niemand staat. Ik zie ook geen sporen. Een jongetje probeert me in het Pools iets uit te leggen. Zijn moeder wil niet dat hij met zo’n enge motorrijder praat, maar kan zelf ook geen Duits of Engels.
Ik rijd terug naar mijn fotohoekje en ga voor een typisch bushokje zitten, naast een paar hele vreemde, blauwe postbussen, die je hier overal ziet. Ik ben halverwege mijn SMS naar Rainer af als ik zijn GasGas hoor pruttelen. Tevreden ziet Rainer dat ik niet van de route ben afgeweken: “Als je gaat zoeken, verdwaal je. Als je terugkeert naar een punt waarvan je weet dat het op de route lag, dan vinden we je terug”.
St. Jacob
Eenmaal terug op de route vinden we de groep, die staat te wachten bij een prachtig watersportmeer, bij een dorpje dat Wielin heet. Er liggen dure boten in het meer. Er staat ook een mooi vakwerkkerkje. Een schildering van een St. Jakobsschelp op een boom verraadt dat ook dit dorpje deel uitmaakt van een St Jakobs-bedevaartsroute, de “Camino Polaco del Norte”. Ik bid inmiddels meer tot de heilige Jupiler, of een Poolse variant van deze brouwer.
Mijn gebeden worden gehoord, want nog geen tien kilometer later doemt ons hotel voor ons op, waar we in no time onze stoflongen schoonspoelen met een goudgeel brouwsel. De barmeid verstaat maar drie woorden Duits: Bier, gross en klein. Aan de eerste twee heeft ze genoeg… En dan betaal je voor zo’n dikke pint toch wel anderhalve Euro. Daar heb je hem bij ons niet voor…
Panorama
Het is al weer bakkend heet als we ’s morgens de noppenbanden naar het noordwesten mikken en weer de bossen in duiken. Af en toe worden die afgewisseld door velden vol met koolzaadplanten, die in deze tijd van het jaar fel geel kleuren. Een prachtig gezicht en je ruikt ze ook erg goed. We komen langs Drzensko, Bialecino, Paproty en Karwice. Onderweg duiken we ook ergens een grote zandafgraving in, om daarna de bossen weer op te zoeken.
De paden zijn hier slecht. Landbouw- en bosbouwmachines hebben sporen van een halve meter diep getrokken, die ondanks de aanhoudende droogte hier en daar ook nog modderig zijn. We werken ons uit de sporen en rijden dan maar dwars door het bos. Zo komen we al ploeterend bij een dorpje, dat op een soort heuvelrugje ligt. Het dorpje Cisowo heeft 320 inwoners en een monumentaal, gotisch kerkje, dat uit 1321 stamt.
Het is lange tijd protestants geweest, in 1945 werd hij katholiek. In 1946 is hij opnieuw gewijd en naar de Poolse heilige Stanislaus Kosta genoemd. Als je om het kerkje heenloopt, heb je een prachtig uitzicht op het vlakke landschap met windmolens, dat tot aan de Oostzee reikt.

IK vraag mij af of men in Polen nog offroad motorrijders accepteert. Een aantal jaren was dit geen probleem maar tegenwoordig worden er flinke boetes uitgedeeld..
Klopt en je moet het terplekke betalen, 10 jaar geleden koste het al 150€ en het werd elk jaar duurder. Dus raar dat ze er nu weer reclame voor gaan maken. Maar heb er wel genoten.