Bretagne is aan de ene kant een welvarende streek geweest. Met havensteden als Nantes, St Nazaire en St Malo werd er veel handel gedreven. Daarachter vind je een uitgestrekt binnenland met veel ruimte, pittoreske stadjes en authentieke dorpjes. Een Mekka voor motorrijders.
Foto’s: Peter Aansorgh, Thilo Kozik, CDT de Nantes et St. Nazaire
Die rust en ruimte is bij aankomst in Nantes ver te zoeken. Collega Thilo, Jochen van Endurofun Tours en ik zijn vanaf Mont St. Michel secundair gaan rijden, om zoveel mogelijk van de streek te zien. Daarbij valt op hoe dun bevolkt het is, hoe mooi en authentiek de dorpjes zijn en hoe groen het gebied is, met vele bossen, weilanden en ook vele slingerweggetjes die je eraan herinneren waarom motorrijden ook weer zo leuk is. We komen daarbij min of meer per ongeluk langs het prachtige kasteel van Combourg, dat ooit het ouderlijk huis van Francois René de Chateaubriand, een Bretonse schrijver, blijkt te zijn geweest.
Dat motorrijden nog meer voordelen heeft, merken we op de rondweg van Nantes, die vol staat met files. Bij 35° Celsius is dat even afzien, maar als we het voorbeeld van enkele wat brutalere Franse motorrijders volgen, zijn we zo bij de Loire. Die volgen we naar het Mercure hotel in het centrum, dat wat lastig te bereiken is omdat Nantes in de infrastructuur investeert – en die dus is opgebroken.
Maar met de motor kom je overal tussendoor en de hectiek van het stadsverkeer is gauw vergeten als we na een korte wandeling via de sfeervolle Place Royale bij restaurant La Cigale achter een plaatselijk biertje zitten. Het interieur van het restaurant is overigens voorzien van een ongelofelijke hoeveelheid prachtig houtsnijwerk. Het gebouw is dan ook sinds 1964 geclassificeerd als historisch monument.
Le Voyage
Nantes is typisch zo’n stad die je vaak op de borden ziet staan, maar die een beetje uit de gewone routes ligt, waardoor je er niet snel komt. Ooit was het een belangrijke Gallische stad en tegenwoordig de hoofdstad van het departement Loire-Atlantique. En dus een stad met een rijke historie.
De motorpakken blijven de volgende ochtend dan ook nog even in het hotel, als we de straten van Nantes te voet gaan verkennen. We volgen daarbij een op straat aangebrachte groene lijn, die de route van “Le voyage á Nantes” aangeeft. Langs deze route staan tijdelijke kunstwerken, die elk jaar ter ere van een jaarlijkse kunstwedstrijd worden gemaakt. Een aantal daarvan wordt elk jaar gekozen tot permanent kunstwerk en blijft staan, zodat de kunstroute elk jaar groter wordt. Ze staan overal.
Zo zagen we de avond ervoor al een roestig schip, dat over een stenen standbeeld was gedrapeerd. We wandelen nu oostwaarts door gezellige winkelstraatjes en – ondanks de covid en de vereiste “Pas Sanitaire” – toch behoorlijk drukke terrasjes. We zien ook een behoorlijk aantal bizarre uithangborden bij de winkels en cafés, iets dat door de gemeente aan de middenstand is gevraagd om de stad meer karakter te geven.

Overal kunst
Onderweg naar net prachtige Chȃteau des Ducs de Bretagne uit de 10e eeuw komen we het standbeeld “Éloge du pas de cȏté” van Martin Argyroglo tegen en tegenover het kasteel een bijzonder vreemd en stekelig kinderspeeltoestel, een kunstwerk van Kinya Maruyama. Dan steken we de “Pont Anne de Bretagne” over naar het Ȋle de Nantes, waar een monument nog herinnert aan het duistere slavenhandel-verleden van de havenstad.
De “ligne vert” gaat hier verder, langs vreemd gevormde tafeltennistafels en een vormeloze, blauwe een kiosk, ontworpen door het Rotterdamse Atelier van Lieshout, als contrast met de rechte lijnen van alle gebouwen. Die ontbreken dus, vandaar dat het kunstwerk “L’ Absence” heet. Uniek zijn ook de witte borstbeelden van Natalie Talec, die stilte uitbeelden, en de enorme rolmaat in Place Graslin. Dit “Metre a Ruban” van Lilian Bourgeat is gefinancierd door een constructiebedrijf en draagt uit wat de kernactiviteit van het bedrijf is.

Jules Verne
Het bizarre sfeertje stijgt naar nieuwe hoogten als we het Parvis des Nefs bereiken, waar juist een gigantische houten olifant, bevolkt met toeristen, het gebouw van “les machines de l’Ȋle” uit komt lopen. Onder luid getetter blaast zijn houten slurf links en rechts water het publiek in. Heel steampunk!
Het beest is geïnspireerd op het gedachtengoed van de in Nantes geboren Jules Verne, zo leren we in het gebouw, waar het volgende project op stapel staat: een 35 meter hoge en 50 meter brede boom, voorzien van planten en diverse op Verne’s hersenspinsels gebaseerde dieren. Die zie je aan de andere kant van het plein ook terug in de meest bijzondere draaimolen, die ik ooit heb gezien.
Het Jules Verne-thema wordt daarna verlaten, maar gewoon wordt het allerminst als we het eiland verder afwandelen richting de Cantine Du Voyage, een bijzonder en laagdrempelig restaurant dat een eigen groentetuin heeft, voorzien van een paar reuzengrote rubberen laarzen, weer een kunstwerk van Lilian Bourgeat. Onderweg komen we nog een maanlandschap met trampolines tegen, waarboven een gekleurde wereldbol zweeft: “On marche sur la Lune”, van Franck Tomps. En natuurlijk zie we ook de inmiddels beroemde ringen langs de Quai des Antilles: Les anneaux van Marin Argyroglo.
Loire
Langs de Loire naar St. Nazaire zijn nog diverse kunstwerken geplaatst, dus trekken we na het middaguur de motorpakken aan en proberen langs de rivier de stad uit te rijden, terwijl het kwik alweer aardig richting 35° gaat. Bij Basse Indre nemen we een pontje over de Loire op zoek naar die kunstwerken. Een GPS-route is er niet, daarom vallen we terug op de oude kunst van het kaartlezen, die we duidelijk verleerd zijn. En dus kiezen we er op een gegeven moment toch voor de navigatie op “de kortste weg” naar Paimboeuf te zetten, waarna we over de mooiste kleine weggetjes door het vlakke landschap rijden en onderweg bij het Canal de La Martinière nog een fraai sluizencomplex vinden.
In Paimboeuf vragen we een paar plaatselijke vissers naar het kunstwerk dat hier te vinden moet zijn. Ze zijn vriendelijk en zeer geïnteresseerd in de motoren, zodat we het stekelige kunstwerk, waarin een restaurant is gevestigd, al spoedig vinden. Van het vasteland is er niet veel van te zien, dus zetten we koers naar de “Serpent d’Océan” (Billaud/Van) in Saint Brévin alvorens we de brug over de Loire weer oversteken naar St. Nazaire.
Onderzeeër
St. Nazaire is een havenstad met enorme scheepswerven. Op weg naar het stadscentrum komen we langs onvoorstelbaar grote cruiseschepen in aanbouw, voor we bij eveneens enorme betonnen bunkers aankomen. Die zijn in de Tweede wereldoorlog gebouwd door de Duitsers als haven voor onderzeeboten van de zevende flottielje van de “Kriegsmarine”. Daaronder viel destijds ook de U96, die beroemd is geworden door de film “Das Boot”.
De bunkers zijn toegankelijk voor het publiek en je kunt het dak op, waar je niet alleen de enorme, bommenwerende constructie van het dak kunt zien, maar ook een prachtig uitzicht hebt over de havens, de industrie en de oude U-bootsluis uit WOII, waarin zowaar ook nog een oude onderzeeboot ligt, weliswaar van Franse makelij. Tijdens een rondgang aan boord van deze onderzeeër kun je een indruk krijgen van de leefwereld van de 65-koppige bemanning in oorlogstijd. Er waren bedden voor de helft van hen, dus slapen ging bij toerbeurt. Ik werd met 15 man aan boord al claustrofoob, ik kan me niet voorstellen hoe dat onder water met 65 man moet zijn, zeker als er links en rechts dieptebommen ontploffen. Het is zeer indrukwekkend.
Toch ben ik blij als we bovenop de sluis weer frisse lucht inademen en nog even over de zee en de scheepswerf uitkijken, voor we met de motoren langs de baai rijden, waar ook het monument voor de afschaffing van slavernij in staat. De Vieux Mȏle, een oude vuurtoren, waakt erover, net als de mooie wit-groene vuurtoren aan het einde van de havenmuur, die in het avondlicht staat te pronken terwijl hengelsportfanaten er dikke vissen hopen te verschalken. Achter ons prijkt het vreemdsoortige kunstwerk: Le pied, le pull-over et le système digestif” van Daniel Dewar en Gregory Gicquel in het water.
Kruisnet
Met een dalende zon rijden wij door langs de baai van St. Nazaire langs de zonnende en zwemmende mensen en werpen een blik op de historische viscabines, die aan de westkant van de baai in zee staan. Hier wordt met een soort buitenformaat kruisnet gevist: dat wordt te water gelaten en op de bodem gelegd. Na een flinke pauze wordt het ineens opgehaald en ligt de vangst in het net te spartelen.
Met het laatste avondlicht rijden we stapvoets langs de zeer toeristische baai van La Baule naar hotel des Dunes, om vervolgens in strandrestaurant Albatros te genieten van een perfect gebakken Dorade en een Muscadet uit de streek. En dat met een wonderschoon uitzicht op de oceaan.

Zout
Een droge klak, een zwakke zucht… en dan zwijgt mijn KTM 990. De accu is “plat”. Een gevolg van te vaak stoppen en starten, een te laag tempo om de dynamo te laten werken en een stroom vretend alarmsysteem. De patron van het hotel – waar de motoren op een afgesloten parkeerterrein konden overnachten – is erg behulpzaam en koppelt zijn dikke SUV met hulpstartkabels aan mijn KTM, die zich na enkele minuten laat reanimeren. Oef… We zijn nu laat en rijden in hoog tempo naar de zoutmeren van Mesquier waar Paludier (zoutwerker) Nicolas Arnould ons opwacht.
Terwijl we tussen de bekkens doorlopen vertelt hij zeer boeiend hoe het water van de oceaan de lagunes binnen vloeit, hoe dat via de diverse, 600 jaar oude bekkens water verdampt en het zoutgehalte daardoor toeneemt van 36 gram/liter naar 360 g/l, waarbij het zout kristalliseert. Zijn twee ezeltjes volgen ons op de voet en laten zich graag aaien. Het is hier gemoedelijk, de tijd moet het werk hier doen. Tot Nicolas het zout uit de bekkens op het droge trekt. 35 ton per jaar, harkt hij ervan binnen.
Studentikoos
Aan de overkant van de Lagune lokt Quimiac, een klein badplaatsje met een fraai zandstrand. De cafés zijn er niet erg motorvriendelijk en dus rijden we via secundaire wegen naar het noorden. We scoren een quiche in Herbignac en rijden langs de jachthavens van Arzal, over fraaie wegen door bossen naar Redon, om vervolgens te constateren dat de schaduwen lang worden.
Dus knallen we via de D177 in de verzengende hitte rechtdoor naar Hotel Le Garden in Rennes, dat in de beschaduwde tuin heerlijke koele pilsjes serveert, nadat we de motoren in een garagebox even verderop mochten stallen. Daar voegen we er nog een paar bij in pannenkoekenrestaurant Le Bénédictine, dat een leuke, studentikoze sfeer uitstraalt.
Metropool
Rennes blijkt een echte studentenstad te zijn. Een deel van de stad – qua formaat de tiende metropool van Frankrijk – bestaat uit leuke houtwerkhuizen, waar veel cafés zijn. “Dat Rue de la Soif (straat van de dorst) het centrum van het uitgaansleven is, behoeft geen uitleg”, vertelt gids Estelle Moser. Maar Rennes is meer dan een studentenstad: de van oorsprong Keltische stad is de zetel van het Bretonse parlement. Men is trots op de oorsprong, de straatnaambordjes zijn dan ook in het Frans en in het Bretons.
De stad is bij de grote brand van 1720 voor 1/3 deel verwoest. Er staan dus ook veel grote stenen gebouwen in de stad, die in WO II zwaar nog eens zwaar werd beschadigd. Gelukkig bleef het Piscine Saint Georges uit 1926 bewaard. Met prachtig mozaïek toch het bekijken waard. In de jaren zeventig is er ook een groot, destijds modern vormgegeven betonnen flatgebouw neergezet. Populair bij fotografen en architecten. Persoonlijk? Mwah.
De Baai
Het plan is om vanuit Rennes de rivier “Ille” te volgen. Via Betton volgen we prachtige kleine wegen door fraaie en minder fraaie dorpen. We vinden nog een paar fraaie plekken aan de Ille, waarna we in Bécherel bij La Part des Anges neerstrijken voor koffie en een paar overheerlijke bollen zelfgemaakt citroenijs. Bij Évran stoppen we bij een prachtig sluisje over Het Canal d”Ille et Rance. Er staat een kraampje waar je heerlijke Crepes Bretonnes kunt eten. Dan volgen we de D2 tot Dinan, een prachtig havenstadje aan de rivier La Rance.
De kade staat bol van de cafés. Idyllisch is het juiste woord. Het is er ook best toeristisch ook. Het eigenlijke, oeroude stadje zelf ligt boven op de berg, hoog boven het haventje. Maar de tijd vliegt en we hebben nog plannen aan de kust. We proberen vader tijd in te halen op weg naar Dinard, dat aan de baai tegenover Saint Malo ligt. Vanaf het strand heb je daar goed zicht op, boven op de rotsen van Dinant nog beter.
Intra Muros
Na een gezellige avond op het buitenterras in het charmante hotel Les Charmettes – met uitzicht op de oceaan – vertrekken we met Lisa Fonlupt naar de vestingstad St. Malo voor een stadswandeling. Vanaf de dikke stadsmuren. heb je zicht op diverse eilandjes. Op een daarvan schijnt de schrijver Chateaubriand begraven te zijn. Staand, zo weet Lisa te vertellen, want hij wilde “uitzicht” op de oceaan.
De stad St. Malo werd in de 6e eeuw door een Ierse monnik gesticht en vanwege invallen van de Noormannen verplaatst naar een rotseiland. Het was het toneel van diverse conflicten en van zeevaart, waaronder ook zeeroverij en kaapvaart.
De oorspronkelijke bebouwing van de “intra muros” is in de tweede wereldoorlog grotendeels verwoest en in 18e -eeuwse stijl weer opgebouwd. Maar er staan nog een paar echt oude huisjes, een kathedraal en het kasteel inclusief de stadsmuren zijn er nog. De Kathedraal heeft prachtig glas-in-lood-werk. De overdekte markt is ook leuk om te zien. En natuurlijk moet je bij de patissier el een Kouign Amann proberen!

Oesters
Na de wandeling tillen wij de motoren weer in het lood en zetten langs de prachtige rotskust koers naar Cancale. Onderweg komen we langs velden vol kolen en we komen een andere industrietak tegen waar Bretagne beroemd om is: oesterteelt. Persoonlijk ben ik geen liefhebber van die schelpen vol snotterige beestjes. En hoewel Casanova claimde dat het een afrodisiacum was, is daar geen bewijs voor gevonden. Als je ze nodig denkt te hebben, heb je dus meer aan die blauwe pilletjes.
Na Cancale wordt het weer vlak en rijden we langs grootste zandstranden, tot we de binnenlanden weer inrijden en het duidelijk wordt dat we Normandie, het land van Calvados en Cider inrijden. Met als hoogtepunt de overnachting in Relais Saint Michel, met uitzicht op het legendarische eiland zelf waar we die avond nog een heerlijk afscheidsdiner hebben in Restaurant La Mère Poulard.
Als we die avond terugwandelen over de brug, die Mont St. Michel met het vasteland verbindt, valt op hoe aardedonker het er is en hoe goed je de sterrenhemel kunt zien. Het geeft aan hoe puur en onbedorven het landschap in deze streek nog is, hoe dunbevolkt het is en waarom je er dus nog zo lekker kunt motorrijden.
Toeristische informatie:
Deze reis werd georganiseerd door Endurofuntours Duitsland in samenwerking met Nantes Tourism, Saint Nazaire Agglomeration Tourisme, Office de tourisme Rennes, Office de Toursime La Baule & Saint Malo Tourisme.
De route van Brussel tot Mont St. Michel over de E19 en de A2 – A84 is 607 km. De snelwegen in Frankrijk zijn tolwegen. Op dit traject betaal je ongeveer 17 euro tol met een motorfiets (enkel). In totaal was onze rondreis 797 km
Het “hoteldorpje” La Caserne, dat toegang geeft tot de Mont St Michel, heft tol van €9,80 per auto en €6,20 per motorfiets per dag. Je komt alleen binnen met een toegangscode die je van een van de hotels krijgt. Anders kun je parkeren op een grote parkeerplaats voor het dorp.
Het grootste deel van de gereden routes is terug te vinden op ANWB Wegenkaart 5, Bretagne, Het stukje rond Nantes staat op ANWB wegenkaart 10. Bij Michelin heb je er drie kaarten voor nodig: 512, 513 en 517
Onderkomens:
Uiteraard kun je via de bekende booking-sites allerlei hotels vinden in deze regio. Wij hebben zelf overnacht in de volgende hotels:
Hotel Mercure Centre
Hotel des Dunes
Le Relais Saint Michel
Hotel Les Charmettes
Leuk en informatief stuk. Dankjewel. Misschien heb ik er overheen gelezen, maar was de totale reisduur?
Hoi, we zijn vijf dagen op pad geweest, zes als je de heenweg van Mont St. Michel naar het startpunt meerekent.